Met zijn nieuwste, messcherpe boek Het verraad aan de verlichting toont Maarten Boudry opnieuw dat hij een gedreven polemist is, en zelfs een moeilijk te negeren publieke intellectueel. Maar wel een van de radicale kant. Deze keer leidt hij ‘links’ en ‘de progressieven’ naar het schavot.
Bij de boekvoorstelling van Het verraad aan de verlichting in het Antwerpse Hof van Liere schoof eerste minister Bart De Wever (N-VA) wat onverwacht aan: hij was uitgenodigd om een paar stekelige opmerkingen te maken. In 2023 had Boudry eenzelfde rol gespeeld bij de boekvoorstelling van Over woke van Bart De Wever.
Het ligt hen wel, Statler & Waldorf spelen, de twee heertjes die in de legendarische Muppet Show scherpe commentaar gaven op alles wat ze zagen op het toneel. En als bij toeval zijn beide boeken forse afrekeningen met ‘de linkerzijde’ en ‘de progressieven’.
De Wever wees er fijntjes op dat Boudry als vooruitgangsoptimist het begrip ‘progressief’ zeer technocratisch invulde, net als de verlichting zelf. De Wever miste ‘Geist’, dat zo moeilijk vertaalbare maar bij een Duitse verlichtingsfilosoof als Hegel zo centrale filosofische begrip – noem het geest, spirit, esprit of het niet-materiële.
Dat komt omdat Boudry de christelijke Europese wortels van de verlichting niet wilde erkennen. Boudry steigerde: natuurlijk had de verlichting géén christelijke wortels. Het was er juist een radicale breuk mee.
Heeft in deze kwestie Bart De Wever dan wel Maarten Boudry gelijk? Natúúrlijk De Wever. Radicale breuk, geloof daar maar niets van. Tussen de veertiende en de zestiende eeuw begonnen de humanisten zich al stapje per stapje van God – of toch minstens van de strakke interpretatie van de kerkelijke leer – af te wenden en de blik meer te richten op de mens. Maar die humanisten zijn natuurlijk in alle opzichten onzuivere brugfiguren: wie vertrekt van a clear cut wil of kan hen gewoon niet zien.
Neem nu Erasmus: hij was nog geboren in de middeleeuwen (in 1466 had Columbus Amerika nog niet bereikt, Istanbul heette nog Constantinopel en de Bourgondiërs regeerden over de Nederlanden) maar werd intellectueel actief in de beginnende moderne tijd.
Erasmus was kritisch voor de kerkelijke hiërarchie en wilde af van de gangbare, onnauwkeurige en dus slechte bijbelvertalingen: hij deed dus al aan tekstkritiek, zo essentieel in de moderne wetenschappen. Maar ondanks zijn sympathie voor het beginnende protestantisme was hij zelf nog katholiek en helaas niet te beroerd om weg te kijken bij vervolgingen en executies.
Geen big bang
Dankzij humanisten als Erasmus (1466-1536) was er een bevrijdende beweging in gang gezet, waardoor niet veel later Michel de Montaigne (1533-1593) zijn vrijmoedige Essays kon schrijven. ‘Que sçay-je?’ (‘Wat weet ik?’) vroeg Montaigne zich af, als een verre voorloper van de door Boudry geminachte postmodernisten. Het was een opstap naar Descartes (1596-1650) en zijn beroemde ‘cogito ergo sum’ (‘ik denk dus ik ben’).
En nog eens vele decennia nadien kwam bijvoorbeeld Voltaire (1694-1778). Met zijn scherpe, sarcastische pen bekampte Voltaire het christendom, bestreed hij de slavernij en propageerde hij vrije meningsuiting en vrijheid van religie. Er zijn uiteindelijk een paar eeuwen nodig geweest om te evolueren van de almacht van God naar steeds meer mens, rede en vrijheid – de verlichting ontstond allerminst als een big bang.
Maarten Boudry is een filosoof – hij noemt zich het liefst ‘wetenschapsfilosoof’ – geen historicus of sociale wetenschapper. Hij ziet de verlichting graag als een zaak van denkers en filosofen, al moet hij soms ook uitwijken naar belendende, politieke percelen. Want de verlichting mondt uit in de Franse Revolutie, en in de eerste parlementaire Assemblée nationale van de nieuwe Republiek zaten de revolutionaire voorstanders van de nieuwe, verlichte tijd links van de voorzitter en de conservatieven rechts.
Het progressieve kamp heeft verraad gepleegd aan de eigen idealen en uitgangspunten door zich steeds meer af te keren van de principes van de verlichting, vindt Boudry.
Vandaar dat Boudry zich ziet als een erfgenaam van die linkerzijde, en zichzelf niet ‘rechts’ of ‘conservatief’ wil noemen. Al gooit De Wever hem ook dát voor de voeten tijdens de boekvoorstelling: met zijn paginalange, massieve steun voor Israël, zijn enthousiasme voor kernenergie, zijn kritiek op postmodernisten en zijn afkeer voor woke – zelfs na een partiële lezing van het boek nodigde Bart De Wever de auteur uit om ‘de volgende bevrijdende woorden’ uit te spreken: ‘Ik, Maarten Boudry, ben een rechtse bal.’
Boudry hield die boot af. De conservatieven zijn vandaag inderdaad ‘betere bondgenoten in de verdediging van de verlichting’, maar noemt hij zich een conservatief? ‘Toch net niet.’ In zijn boek maakt Boudry bijvoorbeeld bij herhaling duidelijk dat hij veel universalistischer denkt dan de gemiddelde nationalist.
Hoon als stijlfiguur
Over de kern van de verlichting is Boudry bloedernstig. Het links-progressieve kamp heeft in overgrote meerderheid verraad gepleegd aan de eigen idealen en uitgangspunten, zo vindt hij, door zich steeds meer af te keren van principes van de verlichting. Voor hem draait het rond waarheid, objectieve waarheid.
‘Wie leugens wil weerleggen, moet eerst in waarheid geloven’, schrijft Boudry. Want: ‘Als objectieve waarheid niet bestaat, is dat prachtig nieuws voor klimaatsceptici, antivaccinatieactivisten en creationisten.’ Vandaar zijn hekel aan postmodernisten. Filosofen als Jacques Derrida, Jacques Lacan of Michel Foucault: Boudry’s klavier spuwt hun namen uit.
Nu zijn er in naam van het postmodernisme inderdaad al bibliotheken vol flauwekul gevuld. Deconstructie van alles en nog wat, het was zelfs modieus om alles in twijfel te trekken. Maar postmodernisme in zijn intellectuele context zien, als een vorm van legitieme filosofische tegenmacht – de witte vlekken detecteren in een dominant discours: wat zou daar in godsnaam fout aan zijn? Het is niet aan Boudry besteed. Het is te zeggen: toch niet als het gebeurt onder de vlag van het postmodernisme. Want wat is zijn boek anders dan één lange deconstructie – zij het in naam van het modernisme – van wat hij onder ‘links’ verstaat?
Postmoderne filosofen als Jacques Derrida, Jacques Lacan of Michel Foucault: Boudry’s klavier spuwt hun namen uit.
Moest het zo zwart-wit? Het tweede hoofdstuk, De tirannie van het slachtofferschap, vertrekt bijvoorbeeld vanuit een verstandige analyse. Vorige week nog wees historicus Nico Wouters van het Cegesoma, het Belgische expertisecentrum voor de geschiedenis van de conflicten van de twintigste eeuw, op een congres van vakbroeders op hetzelfde gevaar: dat ‘de sacralisering van het slachtofferschap’ stilaan een wetenschappelijke analyse van de Tweede Wereldoorlog in de weg staat.
Mutatis mutandis geldt dat voor wel meer maatschappelijke problemen, zo maakt Boudry duidelijk. Al kiest hij in zijn ondertitel meteen voor de karikatuur, de groteske overdrijving: Hoe progressieven de oorlog verklaarden aan de westerse samenleving.
Zijn favoriete stijlfiguur is de hoon, tegenstrevers jennen zijn discussiemodel.
Als ‘propagandist van de verlichting’ is Maarten Boudry op zijn best als een nieuwe Voltaire. Hij schrijft niet alleen om gelezen te worden, hij aast ook op reacties, debat en aandacht. Hoe ongenadiger hij uit de hoek komt, hoe meer respons hij krijgt. Zijn favoriete stijlfiguur is de hoon, tegenstrevers jennen zijn discussiemodel.
Knarsetanden
Maarten Boudry schrijft zoals hij leeft. Met onverholen plezier vertelt hij over zijn bezoek aan de Californische universiteit van Berkeley, ‘een van de bolwerken van links Amerika, de broedplaats van vele progressieve ideeën die van daaruit de hele samenleving veroverden.’
‘Met wat geluk, zo hoopte ik, zou ik die prettig gestoorde progressieven hier in hun eigen habitat aantreffen.’ Dat gebeurde ook: ‘Aan de ingang trof ik een groepje studenten achter een klaptafeltje, waarop ze gratis horchata aanboden, een Spaans amandeldrankje. Maar, zo las ik op hun bord: “for black folks only“. Je mag niet dromen wat er zou gebeurd zijn als iemand een kraampje had ingericht “for whites only”.’
Natuurlijk kan Boudry het niet laten om met het groepje in discussie te gaan, op zijn eigenlijk stekelige manier: ‘Dat je in het kader van racismebestrijding gaat discrimineren op basis van huidskleur, vond ik nogal ironisch. Hoeveel huidpigment moet je hebben om aanspraak te maken op een gratis horchata?’ De woke actievoerders ‘dreigden de campuspolitie te bellen omdat ik een “onveilig klimaat” creëerde.’ En hij maakte zich gniffelend uit de voeten.
Het is typisch Boudry. Met grote instemming citeert hij het spitse tv-spotje van Donald Trump: ‘Kamala is for they/them, president Trump is for you.’ Geef toe, los van de trashy vormgeving was dat een geniale vondst, toch voor een rechtse presidentskandidaat die mikt op de stem van de Amerikaan die de buik vol heeft van woke.
Nog korter, nog puntiger, is Boudry over Hamas: ‘Hamas bouwde honderden kilometers aan tunnels voor zijn eigen strijders, zonder één schuilplaats voor vrouwen en kinderen.’ Het doet een aantal linkse lezers ongetwijfeld knarsetanden, maar Boudry confronteert hen terecht met een paar ongemakkelijke waarheden: dat Trump intelligenter uit de hoek kwam tijdens de campagne dan velen willen of kunnen zien, dat Hamas schofterig gebruik maakt van het leed van de eigen bevolking.
Het is vintage Boudry. Ja, hij stelt zeer terecht dat Hamas een groot gevaar vormt voor de tolerante, westerse samenleving: ondanks alle retoriek en een paar toevoegingen in hun basistekst staat de vernietiging van Israël – en als consequentie daarvan de uitroeiing van zo veel mogelijk Joden – wel degelijk op de agenda. Boudry heeft overschot van gelijk als hij de linkerzijde waarschuwt voor naïeve solidariteit met Hamas, voor het wegkijken van hun misdaden, voor het onderschatten van het kwade dat ze beogen, voor het niet willen zien dat ook zij en hun radicale islamitische geestesgenoten een structureel gevaar zijn voor de vrede in het Midden-Oosten en bij uitbreiding zo goed als overal ter wereld.
De Palestijnse strijd feitelijk gelijkschakelen met Hamas, blind zijn voor Palestijnse argumenten, doof blijven voor Palestijnse cijfers, ongevoelig blijven voor Palestijns leed: waarom toch?
Maar de Palestijnse strijd feitelijk gelijkschakelen met Hamas, doof zijn voor Palestijnse argumenten, blind blijven voor Palestijnse cijfers, ongevoelig blijven voor Palestijns leed: waarom toch? Boudry krijgt amper enig mededogen op papier voor de duizenden dode kinderen in Gaza. En over Israël heeft hij wel wat opmerkingen te maken, maar fundamenteel staat hij pal achter de regering in Jeruzalem, zelfs achter de intussen haast genocidaire aanpak van het Israëlische leger in Gaza.
Jacques Derrida zou de handen vol hebben met het aanwijzen van de witte vlekken in het discours van Maarten Boudry.
Guillotine
De verlichting was en is toch de negatie van elk absolutisme – dus ook voor het legitieme debat en het even legitieme meningsverschil? En waarom zou de menselijke rede niet kunnen leiden tot het inzicht dat er meerdere oplossingen kunnen zijn voor eenzelfde kwestie? Of dat de complexiteit van de realiteit soms zelfs al te eenvoudige oplossingen of analyses uitsluit? Dit weekend zei Palestina-specialiste Brigitte Herremans (UGent) héél terecht in De Standaard: ‘De mens is een wezen dat meerdere waarheden kan verdragen. Je kunt zeggen dat Israël een koloniale staat is die in onrecht werd geboren. En je kunt tegelijk vinden dat Israël bestaansrecht heeft.’
Zijn consequente radicaliteit maakt het betoog van Maarten Boudry vaak onredelijk. Dat is jammer, want uiteindelijk snijdt hij belangrijke kwesties aan: intellectuele en filosofische vraagstukken die het denken bepalen, politieke tegenstellingen en conflicten die de wereld veranderen. Dat is alvast de grote verdienste van Boudry: hij is een filosoof die zich niet alleen bezig houdt met het denken, maar ook met de samenleving, de politiek, uiteindelijk zelfs met ‘de mensheid’. Hij heeft het lef om die ambitie te tonen.
Maar het antwoord op de belangrijkste problemen en de ernstigste conflicten is niet te vatten in een positivistische waarheid. Er is geen vaccin dat Palestijnen en Israëli’s nader tot elkaar kan brengen. Antivaxers leiden niet tot vooruitgang en een betere wereld, mensen en organisaties die de Israëlische schendingen van de mensenrechten in Gaza aanklagen doen dat wel.
Misschien is dat de meest fundamentele kritiek op dit boek: Maarten Boudry begrijpt de verlichting op een te beperkte manier. Hij zet ‘de waarheid’ té centraal. Daarmee staat hij in een lange historische traditie. Al tijdens de verlichting waren er radicale en conservatieve verlichters, tijdens de Franse Revolutie waren er radicale en gematigde revolutionairen. Veel te snel stond iedereen van die ‘linkerzijde’ elkaar naar het leven, en riepen de radicale Jakobijnen de meer gematigde Girondijnen uit tot de grootste tegenstanders van de Revolutie en de Rede. Vervolgens deed de guillotine haar werk.
Het doet denken aan de aanpak van Maarten Boudry. Hij gaat niet echt in debat met zijn tegenstrevers. Liever noemt hij hun argumenten niet legitiem. In die zin is Maarten Boudry niet alleen de Voltaire maar ook en zelfs vooral de Robespierre van intellectueel Vlaanderen – Maximilien de Robespierre was de Jakobijn der Jakobijnen. Bij het lezen van Het verraad van de verlichting was dat gevoel nooit ver weg. Net zoals de herinnering aan het geschiedenisboek van auteur Jelle Dehaen over de Franse Revolutie: De terreur van het optimisme. Dat had ook de titel kunnen zijn van deze recensie.
Maarten Boudry, Het verraad aan de verlichting. Pleidooi voor een nieuwe vooruitgangsbeweging, Prometheus, 349 blz., 27,5 euro.